vrijdag 22 februari 2013

Ledeganck (I)

Karel Lodewijk Ledeganck (1805-1847) zijn levensverhaal is toch wel bijzonder. Hij begon zijn loopbaan als arbeider in een linnenweverij en werkte zich op, na studies rechten aan de Gentse universiteit, tot Vrederechter te Zomergem. Later werd hij provinciaal inspecteur voor het lager onderwijs te Oost-Vlaanderen. Hij werd ook verkozen als onafhankelijk lid van de provincieraad van Oost-Vlaanderen.

Hij is echter vooral gekend als dichter. Zijn meest gekend werk betreft toch wel De drie zustersteden (1846).



Dit handelt over Antwerpen, Brugge en Gent. Ledeganck betreurt er in feite het gegeven dat de taal van het volk, het Vlaams niet meer wordt gebruikt. Hiermee lijkt volgens hem het groots verleden, de identiteit van deze steden als het ware, verloren te zijn geraakt. Dit werk kan men toch wel vereenzelvigen met de Vlaamse Beweging. Samen met o.m. Jan Frans Willems behoorde Ledeganck namelijk tot de voormannen van de Vlaamse Beweging.
 
Ledeganck is voor mij ook bijzonder omdat hij het Burgerlijk Wetboek heeft vertaald. Het Burgerlijk Wetboek, ook aangeduid als de zogenaamde Code Napoleon, is één van de belangrijkste bronnen van ons burgerlijk recht.  De wetboek kwam in 1804 tot stand onder impuls van Napoleon. Het latere België maakte op dat ogenblik deel uit van het Frans grondgebied zodat deze alhier ook direct van toepassing was. Hij bleef dat ook tijdens het Nederlands bewind en na de Belgische onafhankelijkheid. Ook nu nog is - los van de vele aanvullingen en wijzigingen - dit wetboek in ons land nog steeds van toepassing. Meer dan 200 jaar oud dus! De eerste Nederlandse tekst van dit Franse Burgerlijk Wetboek verscheen te Parijs in het officiële "Bulletin des Lois" op het ogenblik waarop de Franse tekst van de verschillende in 1804 tot wetboek verenigde wetten werd uitgevaardigd. Bijzondere is ook nog de historie van twee initatieven tot uitgave in 1806 van een vertaling naar het Vlaams van de Code Napoleon. De ene  - " Code civil des Français, traduit en flamand sur l'édition originale, la seule officielle, par P.J. Lorio, élève en législation de la ci-devant Ecole centrale du département de l'Escaut, et sous-chef au bureau de police à la Mairie de Gand." was van de hand van P.J. Lorio. Ongeveer gelijktijdig verscheen een andere vertaling - toegeschreven door Strubbe aan ene N. Cornelissen : "Code civil des Français, nouvelle édition, imprimée sur l'édition originale et seule officielle. - Civilen Wet-boek der Fransche, bij nieuwe vertaling in het Vlaemsch, nevens den franschen origineelen text, herdrukt." De zaak is toch wel opmerkelijk nu N. Cornelissen het diensthoofd zou geweest zijn van P.J. Lorio. Cornelissen zou Lorio voor het gerecht hebben aangeklaagd; zaak die blijkbaar in het voordeel van Cornelissen eindigde. Dit dien ik per gelegenheid nog eens op te zoeken. Lijkt mij in ieder geval toch wel een opmerkelijk verhaal.

Ledeganck kwam met zijn initiatief tot vertaling in 1841 : "Het Burgerlyk Wetboek uit het Fransch vertaeld, en beknoptelyk uitgelegd, met byvoeging der aen hetzelve toegebragte wyzigingen voor Belgie." Men neemt aan dat dit binnen de Vlaamse rechtspraktijk veelvuldig werd gebruikt. Er volgden nog diverse uitgaven.

Dergelijk initiatief is toch wel bewonderenswaardig. Dit mede ook door de vele andere activiteiten die Ledeganck nog had (beroep, activiteiten gelinkt aan Vlaamse beweging, auteur..). 

Ik breng dan ook bij deze hulde aan Ledeganck over wie ik regelmatig één en ander hoop te kunnen ter kennis brengen.


Bibliografie

E. Strubbe, "De eerste vertalingen van het Burgerlijk Wetboek en de Nederlandse rechtstaal." (gepubliceerd in Rechtskundig Weekblad, 1961-1962, 2063-2073 en E. Strubbe, "De luister van ons oud recht. Verzamelde rechtshistorische studies.",  Elsevier-Sequoia, Brussel, 1973, 61-71).

D. Heirbaut, "Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden", Academia Press, Gent, 2005, 141.

Memorie van Toelichting Wetsontwerp tot invoering van de Nederlandse tekst van het Burgerlijk Wetboek , Parl. St. 1959-60, nr.507/1.

Afbeelding front D.A.P. Reinaert Uitgaven - Brussel 1964.

http://www.literair.gent.be/html/lexicondetail.asp?ID=5&AID=404&l=L



  
 










      




 

 
 
 
 
 


maandag 18 februari 2013

Fons Van de Maele (I)


Fons Van de Maele (1874-1938) is nog zo een dichter die mij kan ontroeren door zijn eenvoudige versjes. Het verhaal van deze dichter is toch weer iets bijzonders. Betrokkene is geboren te Erembodegem. Hij was kind van een metserdienaar te Aalst. Op tienjarige leeftijd was het reeds gedaan met schoolgaan en ging hij werken. Toch kon Fons zich bekwamen in de dichtkunst en heeft zo verscheidene “verzekens” geschreven en gepubliceerd. Hij werd gekend als de werkman-dichter. Er zijn drie straten naar hem vernoemd (Erembodegem, Elsene en Halle).

Zijn “versjes” gaan over diverse onderwerpen van het alledaags leven waaronder ook het lot van de eenvoudige werkman aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw.  
Een voorbeeld :


Vooral zijn gedicht over Guido Gezelle vond ik toch ook tof.


Ik hoop nog wat meer te weten te komen over deze Vlaamse schrijver en hierover dan verslag uit te brengen.

Bibliografie:

K. Ter Laan, "Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid", De Nederlandsche boekhandel, Antwerpen, 1952, 326.

Gedichten en foto uit : Fons Van de Maele, "Een keur uit de verzekens van Fons Van de Maele" , C.V.O. Uitgaven van het Alg. Chr. Werkersverbond, Brussel, 1937, 124 p.

 http://aalstersegazet.weebly.com/4/post/2012/08/dichter-alfons-van-de-maele-herdacht-in-erembodegem.html




Jan Peeters

Ik ben geen groot kenner van poëzie. Ik hou wel van een versje dat mij kan ontroeren door zijn eenvoud. Zo vond ik recent de dichtbundel “Kleuterrijmpjes” van Jan Peeters (1892-1978). Hoe deze op speelse wijze gebruik maakt van de taal om vrij eenvoudig een boodschap of bepaalde toestand uit het leven ter kennis te brengen vind ik zeer leuk. Het boekje is van tekeningen voorzien door Elsa Van Hagendoren.
Een voorbeeld :
 

Bibliografie:

Jan Peeters, "Kleuterrijmpjes", De Sikkel, Antwerpen, 1951, 17.

http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=peet011

zondag 17 februari 2013

De letter doodt, maar de geest maakt levend.


De titel nodigt uiteraard uit tot enig debat. Het betreft hier een spreekwoord dat stelt dat men zich niet klakkeloos aan de letter van de wet moet houden, maar naar de geest ervan dient te handelen. Dit spreekwoord is gebaseerd op volgende passage in de bijbel (Tweede brief aan de Korintiërs 3.6) : “Hij is het die ons bekwaam heeft gemaakt om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter maar van de Geest. Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.” Misschien wat kort door de bocht….wil men hier als het ware de gekende stelling van “gezond verstand” aanhalen. Meestal geeft men iets dergelijks aan als een wet onrechtvaardig of onduidelijk is. Maar wie dient dit gezond verstand te gebruiken….en dient men dan zo maar de rechtstaat even buiten spel te plaatsen eens men met een onrechtvaardige of onlogische toestand zou worden geconfronteerd?

De geest van de wet….doet mij uiteraard denken aan het meesterwerk van Montesquieu (voluit Charles Louis de Secondat, baron de La Brède et de Montesquieu , 1689-1755), “De l’Esprit des Loix” of “Over de geest van de wetten”. Hij is gekend voor zijn leer van de zogenaamde scheiding der machten. Deze theorie is afgeleid uit het Hoofdstuk 6 van Boek XI van “Over de geest van de wetten”. In dit hoofdstuk doet Montesquieu verslag over de Engelse staatsinrichting. In feite wil de theorie van de scheiding der machten zeggen dat er drie machten zijn : wetgevende, uitvoerende en autonome rechterlijke macht. De bedoeling is dat de ene macht de andere macht zou controleren: checks and balances. De vraag is waarom er dan zoveel problemen zijn met de toepassing van het recht.

Trouwens,  …volgens mij had men beter het Boek XXIX (“Over de manier waarop wetten dienen te worden opgesteld”) wat meer onder de aandacht moeten brengen van “Over de geest van de wetten” in de loop der jaren. Alleen de eenvoudige lezing van enkele passages geven reeds aan waar het af en toe verkeerd kan gaan. Zo geeft Montesquieu aan :

-         (..) dat in de wetgever een geest van gematigdheid dient te huizen (..) – hoofdstuk 1

-         (..) Wetten moeten in eenvoudige taal geschreven zijn; een simpele formulering is altijd begrijpelijker dan een tekst vol nuanceringen. – hoofdstuk 16

-         Wanneer een wet het kan stellen zonder uitzonderingen, beperkingen of varianten, is het beter die er niet in op te nemen, want dergelijke details vragen weer om nieuwe detailleringen – hoofdstuk 16

Dit zijn maar enkele bepalingen. Volgens mij zouden we af en toe dit deel van het werk van Montesquieu eens aan een studie moeten onderwerpen. Misschien kunnen we er nieuwe inspiratie in vinden.

Bibliografie

Montesquieu, “Over de geest van de wetten”, Uitgeverij Boom, Amsterdam 2006 , 888 p. (vertaling Jeanne Hollierhoek)

H.L. Cox (ed.) , Spreekwoorden in zes talen, Van Dale, Utrecht/Antwerpen, 1994, 130.

R. Lesaffer, “Inleiding tot de Europese rechtgeschiedenis”, Universitaire pers Leuven, 354.  

vrijdag 15 februari 2013

De eerste zin


Met wat zou ik anders mijn blogactiviteiten kunnen beginnen dan het verhaal van de  eerste zin die gekend is in onze Nederlandse taal. Het is een prachtige illustratie van de dingen die mij boeien – bij wijlen zelfs ontroeren - en waarvan ik af en toe verslag hoop te kunnen uitbrengen : taal en literatuur (boeken dus), muziek en opvallende zaken in onze geschiedenis. Ik voeg daar nog een reeks andere zaken aan toe zoals rechtsgeschiedenis, sport en actualiteit. 

De eerste zin die gekend is in het Oudnederlands moet intussen door iedereen die interesse heeft voor onze Nederlandse taal toch wel gekend zijn :

Hebban olla vogala nestas hagunnan
hinase hi (c)   (e) nda thu
uu (at) unbida (n) (uu)e nu
Men neemt aan dat deze zin door een monnik werd neergeschreven omstreeks 1100 in de abdij van Rochester. Boekdrukkunst was toen nog niet gekend. Men diende dus de teksten over te schrijven. Men deed dit met een ganzen- of zwanenveer. De schacht van de vogelveer werd aan het dikke eind schuin en puntig afgesneden en de punt werd gesplitst. De schacht dient dan als schrijfinstrument. Pen is trouwens een woord dat afkomstig is van dit gebruik (cfr. Latijn: penna voor veer). Er is trouwens ook een spreekwoord : “ hij heeft een welversneden pen”. Hiermee bedoelt men dat men goed schrijft, een goede stijl heeft. Dit spreekwoord is dus een herinnering aan dit gebruik.

Het hiervoor vernoemde zinnetje zou dan een probeerseltje geweest zijn van de monnik om na te gaan of de veer goed versneden was. Men noemt zoiets een “probatio pennae si bona sit”. Een proef om te zien of de pen goed is. Hij voegde er zelfs de Latijnse vertaling aan toe.

Abent omnes volucres nidos inceptos
nisi ego et tu
quid expectamus nu (nc)

Men kan het als volgt vertalen: “Alle vogels zijn met hun nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten we nog op.” Het zou gaan om een liefdesliedje. Men neemt tevens aan dat dit een variant zou kunnen zijn van een tekst uit de bijbel : “ Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest, maar de Mensenzoon kan nergens het hoofd neerleggen.’ “ (Matthëus 8.20)   

Men vond deze tekst terug op een stuk perkament dat door een latere eigenaar werd gebruikt om een boekband te verstevigen. Het werd in 1932 in Oxford door een Engelse geleerde ontdekt. De letters tussen haakjes zin reconstructies, deze bleven namelijk onleesbaar.

Het is misschien niet zo uitzonderlijk dat een bijbelse tekst inspiratie zou bieden aan een liedjesschrijver. Er kan bijvoorbeeld verwezen worden naar het liedje “Turn! Turn Turn!”. Zie bijvoorbeeld de passage :

A time to be born, a time to die
A time to plant, a time to reap
A time to kill, a time to heal
A time to laugh, a time to weep

Dit liedje van de folkzanger Pete Seeger, meer gekend in de versie van The Byrds is gebaseerd op een tekst uit Prediker; zie Prediker 3.2 e.v.

Er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven,
een tijd om te planten en een tijd om wat geplant is te oogsten.
Een tijd om te doden en een tijd om te genezen,
een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen.
Een tijd om te huilen en een tijd om te lachen, (..)

Zo heb ik dus in een stukje de ronde gedaan van de gedachten die één onderwerp bij deze verwarde geest doen ontstaan. Volledigheidshalve dien ik op te merken dat de stelling van deze eerste zin inmiddels reeds wordt betwist. Ik hou het – voorlopig – op de legende. Ik hoop snel terug te komen met meer van dit.

Bibliografie:     


K. Ter Laan, “Nederlandse spreekwoorden/spreuken en zegswijzen”, Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1981, 282. 

M.C. Van Den Toorn, “Nederlandse taalkunde” , Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1973, 20-21

De Bijbel , gebruikt Willibrordvertaling , Katholieke Bijbelstichting, ’s Hertogenbosch, 2004

J.W. De Vries , R. Willemyns en P. Burger “Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands.”, Prometheus, Amsterdam, 1994, 11